Ras & info

Het ras vroeger en nu.

Om iets van het karakter van de Fox Terriër te begrijpen, moet u eerst iets weten over de reden waarom hij oorspronkelijk gefokt werd. De eerste vermeldingen van de Fox Terriër stammen uit de veertiende eeuw. De naam is afgeleid van het Engelse fox dat vos betekend en het Latijnse terra dat aarde betekend.

De Engelsen hadden voor hun drijfjachten een aardhond nodig, die het werk van de grote drijfhonden kon afmaken. De Fox Terriër moest een vos en een das uit zijn hol kunnen drijven. Daarvoor moest hij klein en sterk zijn, zeer alert en moedig, voornamelijk wit van kleur en met een groot en sterk gebit. Tegenwoordig wordt de Fox Terriër in ons land vooral gefokt om zijn schoonheid en als vrolijke huishond. Hij kan nog altijd gebruikt worden bij de jacht of hondensport. De Fox Terriër is een natuurhond gebleven en heeft als huishond niets van zijn scherpte en speelsheid verloren. In huis en tuin jaagt hij op alles wat beweegt.

Variëteiten

Het ras kent twee variëteiten.

De bouw van de twee variëteiten is hetzelfde. Het verschilpunt is de vacht. Het haar is glad- of draadharig.

Bij de "Gladhaar" is het haar kort, recht, vlak en sluik, glad, hard, rijkelijk dicht en met ondervacht. De gladhaar is zeer elegant om te zien. De vachtverzorging bestaat uit regelmatig borstelen.

Bij de "Draadhaar" is het haar tamelijk kort, hard, dicht, licht golvend, vast als een kokosmat en met een zachte fijne ondervacht. De poten zijn dicht behaard en kroes. Er is een lange baard. In showconditie straalt hij kracht en elegantie uit. Niet in showconditie ziet de draadhaar er wat wolliger en molliger uit. De vachtverzorging bestaat uit regelmatig borstelen en trimmen.

Opvoeding

Vanwege zijn eigenzinnigheid en zijn vermogen om zijn baasje met veel tactiek en verbeeldingskracht om de tuin te leiden is een strenge en consequente opvoeding zeer noodzakelijk. Hij leert snel en graag en wordt een kameraad voor het leven.

Vachtverzorging

De Draadharige Fox Terriër moet regelmatig worden geborsteld. De vacht moet 2 maal per jaar vakkundig worden getrimd. Hij mag nooit worden geschoren. Dan worden de kleuren dof en de vaste haarstructuur gaat verloren.

Karakter en aard

Er huizen twee zielen in een fiere borst. Oorspronkelijk gefokt voor de jacht is hij een werkzame en temperamentvolle vechtjas; later gefokt als gezelschapshond is hij ook beminnelijk en vriendelijk. De Fox Terriër is steeds vrolijk, speels, actief, wendbaar, vol energie, is een leider, maar kan ook geduldig wachten. Is vriendelijk en aanhankelijk, eist steeds aandacht en profiteert van zwakheden. Is fier, zeer zelfbewust en eigenzinnig. Is werklustig en laat geen moeheid of pijn merken. Is een goede waker, maar toont geen verdedigingsdrang en heeft een uitgesproken jachtinstinct (mollen, muizen, konijnen, hazen en natuurlijk de vos). Houdt van water en heeft een elegante verschijning.

Gezondheid

Afgezien van een jaarlijkse controle met de benodigde inentingen is de Fox geen goede klant bij de dierenarts. Hij is zeer vitaal en heeft een robuuste gezondheid. Hij heeft scherpe zintuigen. Er zijn geen zwakheden in het ras door extreem fokken.

De standaard

Draadhaar

F.C.I. standaard van de ruwharige Fox Terriër (Engels ras)

Algemene verschijning:

Actief en levendig, sterk geraamte en kracht in klein bestek. De bouw moet perfecte balans vertonen, in het bijzonder heeft dat betrekking op de verhouding van schedel en voorsnuit, die evenals de hoogte van de schouder en de lengte van het lichaam van boeg tot zitbeen ongeveer gelijk moet zijn. In stand als een goed jachtpaard met korte rug, veel grond beslaand.

Rastypische eigenschappen:

Attent, snel in de bewegingen, intelligente uitdrukking, tot het uiterste gespannen aandacht bij de geringste uitdaging.

Karakter:

Vriendelijk, vrij en zonder angst.

Hoofd:

Bovenbelijning van de schedel bijna vlak, licht hellend en geleidelijk smaller wordend naar de ogen toe. Weinig verschil in lengte tussen schedel en snuit. Als de snuit duidelijk korter is, ziet het hoofd er zwak en onaf uit. De snuit wordt naar de neus toe, geleidelijk aan smaller en valt even in bij de overgang naar het voorhoofd, maar mag niet ineens wegvallen onder de ogen, waar hij flink opgevuld moet zijn. Overdreven been- en spierontwikkeling van de kaken is ongewenst en minder mooi. Geen volle en bolle wangen. Neus zwart.

Ogen:

Donker, vol vuur en schranderheid, tamelijk klein, niet uitpuilend. Zoveel mogelijk cirkelvormig, niet te ver uit elkaar staand, noch te hoog in de schedel naar de oren toe. Een licht oog is zeer ongewenst.

Oren:

Klein, V-vormig, matig dik, goed naar voren gevouwen en dicht tegen de wangen vallend. De vouw moet goed boven de schedel uitkomen. Een staand oor, een afgerond oor of een naar achteren gevouwen oor zijn zeer ongewenst.

Mond:

Sterke kaken met een perfect regelmatig en kompleet schaargebit, d.w.z. de boventanden juist over de ondertanden heen sluitend en recht ingeplant.

Hals:

Droog en gespierd, zonder keelhuid, van behoorlijke lengte en geleidelijk verbredend naar de schouders, met een sierlijke boog van opzij gezien.

Voorhand:

Van voren gezien een vlakke lijn van hals naar boeg met droge schouders. Van opzij gezien lang en schuin naar achteren liggende schouder met duidelijk uitkomende schoft. Borst diep, niet breed. De benen moeten van alle kanten bezien recht zijn met sterk bot tot aan de voeten toe. Ellebogen moeten evenwijdig aan het lichaam aansluiten en vrij van de zijden bewegen, en niet uitsteken tijdens de beweging.

Lichaam:

Rug kort, recht en sterk, zonder slapte. Lendenen gespierd en licht gewelfd. Borstkast diep, voorste ribben matig gewelfd, de achterste diep en goed gewelfd. Weinig ruimte tussen ribben en achterhand.

Achterhand:

Sterk en gespierd, vrij van inzakken of hellend kruis. Knieën goed gebogen, naar binnen noch naar buiten gericht. De hakken laag bij de grond, van achteren gezien recht en evenwijdig aan elkaar. De combinatie van de korte schenkel en een steile knie is zeer ongewenst.

Voeten:

Rond, gesloten met kleine sterke goed ontwikkelde eeltkusssentjes. Matig gebogen tenen, die noch naar binnen noch naar buiten gericht staan.

Staart:

Hoog aangezet, rechtop gedragen. , niet over de rug of gekruld. Goed stevig en van behoorlijke lengte.

Gangwerk:

Voor- en achterbenen moeten recht naar voren en evenwijdig aan elkaar bewegen. Ellebogen bewegen recht onder het lichaam en vrij van de zijden. De knieën draaien naar binnen, noch naar buiten. Goed voortstuwende beweging komt uit goed bewegende achterhand.

Beharing:

Dicht, hard en ruig. Lengte van de vacht op hals en schouder ongeveer 1 tot 2,5 cm, rug, ribben en benen met een ondervacht van kort zachter haar. Het haar op de rug en de achterhand is harder dan op de flanken. Het haar op de kaken moet hard aanvoelen en lang genoeg zijn om de voorsnuit een krachtig uiterlijk te geven. Het haar op de benen moet dicht en stug zijn.

Kleur:

Overheersend wit met tan-kleurige of zwarte aftekening. Gestroomde rode of lever- of leikleurige aftekening is ongewenst.

Maat:

Schouderhoogte reuen niet meer dan 39 cm, teven wat lager. Het ideale gewicht in tentoonstellingsconditie voor reuen 8,25 kg, teven wat minder

Fouten:

Iedere afwijking van de voorafgaande punten moet als fout beschouwd worden en de beoordeling moet geschieden in verhouding tot de ernst van de fout.

 

Bovendien:

Reuen moeten twee normale volledig ingedaalde testikels hebben.